Voor opdrachtgevers

Er is al veel geschreven over de risico’s voor opdrachtgevers als er sprake is van schijnzelfstandigheid. Maar toch is het goed om hier nog even over na te denken.

Het met terugwerkende kracht innen van loonbelasting en premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en ten onrechte geclaimde BTW vertegenwoordigen zoals bekend een groot belang. Zeker als daar boetes en rente bijkomen.
De Belastingdienst is maar één belanghebbende bij het achterhalen van schijn-zelfstandigheid. Ook pensioenfondsen hebben er in meerdere opzichten belang bij dat mensen in loondienst werken. Wordt schijnzelfstandigheid geconstateerd, dan kunnen met terugwerkende kracht jaar over vele jaren premies geïncasseerd worden.
Een derde groep bestaat uit schijnzelfstandigen die achteraf via de arbeidsrechter met succes claimen in loondienst gewerkt te hebben. Zij hebben alsnog nog recht op vakantiegeld en vakantiedagen, doorbetalen bij ziekte, ontslagbescherming, pensioen en alle andere voordelen die werknemers genieten.

Kortom, het risico van schijnzelfstandigheid voor opdrachtgevers is groot.

En dat risico is waarschijnlijk niet voor de buitenwereld te verhullen. Accountants zullen door het afschaffen van het handhavingsmoratorium per 1 januari 2025 voorstaande  (?) risico’s in moeten schatten en op de balans zetten. Derhalve komen die in het jaarrapport van 2025 van de opdrachtgever te staan. En dat zal zowel de Belastingdienst als pensioenfondsen eenvoudig op het spoor zetten.

Genoemde risico’s zijn aanmerkelijk te verminderen door een gerichte aanpak met als basis de recente arresten van de Hoge Raad en de laatste/recente (nieuwste?) ideeën van de staatssecretaris. Het gevolg is dat er zowel gekeken moet worden naar het ondernemerschap van de ZZP-er als naar de arbeidsrelatie zelf. Het ondernemerschap wordt bepaald door ruim 30 variabelen. Hiervoor heeft Hans Baaij een Zelfstandigheidstoets ontwikkeld die samen met de ZZP-ers ingevuld moet worden.
De arbeidsrelatie tussen opdrachtgever en opdrachtnemer kan beoordeeld worden door een Arbeidsrelatietoets. Dit gebeurt a.d.h.v. gezagsverhouding, inbedding van het werk en de werkende, vervanging, intern en extern. Deze toets heeft eveneens een groot aantal variabelen en dient door de opdrachtgever samen met Hans Baaij ingevuld te worden.

Bij beide toetsen dienen de variabelen gescoord en gewogen te worden en in onderling verband beoordeeld. Dat klinkt ingewikkeld, maar de toetsen blijken in de praktijk goed uitvoerbaar. Hiermee wordt het risico dat er achteraf geconstateerd wordt dat er toch in loondienst gewerkt werd behoorlijk verminderd.

Deze methode sluit, zoals gezegd, aan bij de normen van de Hoge Raad. De Belastingdienst en anderen (nader specificeren) zullen die normen als leidraad nemen. Volgens die nieuwe leidraad moeten bij een opdrachtgever alle ZZP-ers, of in ieder geval een representatief aantal van hen, beoordeeld worden. Dat is veel werk, maar goed te standaardiseren en voor een aanzienlijk deel eenmalig. Een alternatief is er, bij de huidige stand van zaken, trouwens niet.

Uit de kansberekening volgt dat een deel van de werkenden als zelfstandige kwalificeert, een deel als werknemer en een (hopelijk klein) deel terechtkomt in een grijs gebied. Ook dan zijn er nog oplossingen te bedenken, maar dat is maatwerk.

Gebruikmaken van de Zelfstandigheidstoets en Arbeidsrelatietoets om het risico te beperken is voor iedere opdrachtgever die met ZZP-ers werkt verstandig. Want niet alleen de Belastingdienst maar ook pensioenfondsen controleren, ZZP-ers kunnen dwars gaan liggen en accountants zullen potentiële risico’s op de balans moeten opnemen. Door tijdig te weten wat de risico’s zijn, kunnen ook tijdig maatregelen worden genomen om het risico van schijnzelfstandigheid en claims te beperken.